maandag 19 oktober 2020

Noodlijdende weeskinderen slachtoffer van bureacratische egotrippers

Het is een kop die zomaar in een moderne krant zou kunnen staan. Verschillende instanties die zouden moeten zorgen voor het welzijn van noodlijdende weeskinderen bakkeleien over verkeerde procedures en weerbarstige ego's van bestuurders die weigeren hun verantwoordelijkheid te nemen. 

Maar dit is geen verhaal van onze moderne tijd. Het verhaal speelt zich af in 1748 in het stadje Haastrecht. In juni van dat jaar doet zich een klein familiedrama voor. Anna Elisabeth Hombart moeder van meerder minderjarige kinderen komt te overlijden en nog geen tien dagen later moeten de onmondige kinderen ook hun vader begraven. Hun oom Hendrik van Leeuwen vangt de kinderen van zijn broer zo goed als hij kan op maar moet helaas constateren dat hij hun geen blijvende opvang kan bieden. Ten einde raad wendt hij zich tot de schout en burgermeesteren van Haasstregt alwaar zijn verzoek wordt behandeld.

Even een klein uitstapje hoe de armen- en wezenzorg in deze tijd was geregeld. Als een van de ouders kwam te overlijden werden kinderen direct als wezen gezien. Elke stad en regio beschikte over een door het bestuur aangestelde wezenkamer geleid door de weesmeester. Als eerste werd er een inventaris van goeden opgesteld om te bepalen wat het erfdeel van de kinderen was en wat het erfdeel van de overlevende ouder was. Uit het midden van beide families werdt onder toezicht van de weesmeester een voogd benoemd, beide voogden kwamen een verdeling overeen en men regelde de zorg voor de kinderen. De voogden beheerde de goederen van de wezen en de verzorger kreeg een alimentatie ten behoeve van het onderhoud van de kinderen. Als er niet voldoende goederen beschikbaar waren om in het onderhoud van de kinderen te kunnen voorzien kwam de armenzorg in beeld. De armenzorg viel vaak onder de verantwoordelijkheid van de kerk, maar sommige vooruitstrevende steden hadden ook een algemene armenzorg ingesteld. De armenzorg van de kerk verzorgde in principe alleen de zorg voor hen die lid waren van de kerk en natuurlijk hun kinderen. Voor mensen die daarbuiten vielen was dan de algemene armenzorg beschikbaar. Men kon tenslotte vanuit de christelijke gedachte niemand zomaar laten creperen, iedereen die niet voor zichzelf kon zorgen kreeg in iedergeval genoeg ondersteuning zodat hij altijd was voorzien van onderdak en eten.

Haastrecht was ook zo'n vooruitstrevende gemeente waar zowel een armenzorg vanuit de diaconie van de kerkenraad bestond alsook  een armenmeester voor de gevallen waar de kerkenraad geen uitkomst boodt. En welnu daar ging het in dit verhaal mis. Anna Elisabeth Hombart was een gelovig lidmaat van de plaatselijke gereformeerde kerk, maar haar man Matthijs van Leeuwen had nooit de moeite genomen zich als lid van de kerk te registreren. Hij was daarmee niet ongelovig en zeker niet van een ander geloof dat het gereformeerde. Hij had immers ook al zijn kinderen, zoals  het betaamt, in de kerk laten dopen. Dus toen Hendrik van Leeuwen zich wende tot de schout en burgemeesters van Haastrecht stonden die toch even voor een dilemma. Moest de zorg voor deze kinderen nu door de armenmeester worden verzorgd of was hier een taak van de diaconie van de kerkenraad. Over een zaak was men het wel snel eens, de ouderloze en noodlijdende kinderen moesten sowieso verzorgd worden, daarover kon absoluut geen twijvel bestaan. De meest pragmatische oplossing was zo simpel als voor de hand liggend. Laat beide zich voor de helft commiteren, dat leek toch zo'n kinderlijk eenvoudige oplossing. En aldus besloten de schout en zijn burgemeesters. Maar ja over de kerkenraad hadden zij geen bevoegdheid. Dit was een volledig onafhankelijk bestuursorgaan die onder leiding van hun bezielde predicant natuurlijk snel tot hetzelfde inzicht zou komen. Het was toch immers een zeer billijke oplossing voor deze kwestie.

Maar een persoonlijk onderonsje tussen de burgemeester Bisdom en de predicant gaf niet direct een resultaat. Dus de schout en burgemeesters voelden zich genoodzaakt om een formeel verzoek in te dienen bij de kerkenraad om in ene conferentie te houden op ene dag van de kerkenraads keuze, de kwestie te bespreken en tot een besluit te komen. Aldus werd de issue op 26 juli per brief aan de kerkenraad ter sprake gebracht om hun gelegenheid te geven daar onderling nog over te delibreren. Maar, zoals later bleek uit de acte van het verslag van de kerkenraad, in plaats dat de kerkenraad de zaak inhoudelijk ging bespreken, bleek men enkel en alleen over eenige onnutte en niets ter zake doende omstandigheeden te hebben gesproken. Men besprak daar alleen eerst hoe men die nodiging van burgermeesteren zoude aanzien, het zij als een insinuatie ofwel als een vriendelijk verzoek. En verder, of men die, als een vriendelijk verzoek geconsidereert zijnde, zoude inwilligen ofte niet en zoo ja welken dagh men datertoe zoude bepalen. En als laatste op wat plaats die conferentie zoude moeten gehouden werden.

En zo was het dat de koster weer naar de burgemeesters had gestuurd met het volgend bericht:

Ingevolge de resolutie des kerkenraads van Haastregt van den 28en juli 1748, is de koster gelast zigh te vervoegen ten huyse der heeren burgemeesteren van Haastregt en aldaar mondelijk te berigten, dat de kerkenraad de insinuatie der heeren burgermeesteren van den 26en juli 1748 in overweeginge genoomen hebbende, beslooten heeft die insinuatie aan te merken als een vriendelijk verzoek en als zodanig in te willigen, en vervolgens tot den tijd der conferentie vast te stellen den maandagavond of donderdagavond naar verkiezinge van de heeren burgermeesteren, en tot het houden van die conferentie haar edelen in onze kerkenkamer te noodigen. En zal de koster des gevorder werdende hiervan copie geven komende deezen (voorzoverre het uytgetrokkene belangt) met de kerkelijke acte overeen.

getekent Cornelis Amilius, predicant

Dit is toch wel onbeschamend, hoe durven zij van de kerkenraad ons Edele Heeren Schout en Burgemeesteren te sommeren ons naar de kerkenkamer te begeven. Oh wat welwillend dat zij ons nog de uiteindelijke keuze van de dag toelaten. Maar zo ene conferentie kan toch enkel en alleen nog plaatsvinden  ter plaatse waar schout en burgemeesters gewoon zijn te vergaderen, dat is toch alleen maar behoorlijk en conform alle vorige exempelen. En zo was ook de boodschap die de bode weer aan de kerkenraad mocht brengen. Dat de schout en burgemeesteren die van den kerkenraad voorn. zullen afwagten ter plaatse, alwaar schout en burgermeesteren zig bevinden, en dienvolgende op den raadhuyse, op voorgemelden nu eerstkomende donderdaghavond de klokke vijf uuren, zullende wezen den 8e augusti 1748.

En zo kwamen de predicant, ouderling en diacenen ter plaatse op het raadhuis, alwaar zij met alle egar en respect werden ontvangen. Maar nog nauwelijks had de schout hun het voorstel gedaan voor de besteedinge van de kinderen van Matthijs van Leeuwen en Anna Elisabeth Hombart, of de predicant verzocht copie van die propositie met bijvoeging dat hij zig verder nergens over zoude inlaten. En zonder verder op enige redelijke overtuiging in te gaan is de predicant in heevigheyt vertrokken. En hoewel de ouderlingen en diacenen op instantien van de schout en burgemeesteren nog waren gebleven, konden ook zij niet worden bewogen om de besteedingh voor de helft van de kinderen op hun te neemen.

Zo kwam het dat met dit verhaal beschreven de schout en burgemeesteren van Haastrecht tot het besluit kwamen om in augustus 1748 zich te wenden tot de Edele Grootmogende Achtbaren van het bestuur van Gouda en Schoonhoven voor hun advis en goetdunken over deze zaak en kwestie zich uit te spreken. 

En in speci, voor eerst, dat de kinderen van Matthijs van Leeuwen en Anna Elisabeth Hombart behoren te worden gealimenteert en besteet, hetzij door den buyten armen of door de diaconye of door die beyde yder voor de helft.

Ten tweede, ingevalle van onwilligheyt van een van die twee besondere collegien van armbezorgers, hoe schout en burgermeesteren zigh daarin zullen gedragen, en namelijk off het advis van haar Edele Grootmogende Achtbare niet zoude zijn dat schout en burgermeesteren de armmeesteren van de buyten armen en de diakenen van de gereformeerden armen te samen voor hun ontboden en dezelve afvroegen of zijlieden bereyt waren de besteeding van dezelve kinderen te doen yder voor de helft.

Ten derde, off bij onwilligheyt van een van de bezondere collegien of armbezorgers, schout en burgermeesteen de besteeeding van dezelve kinderen niet ex officio zouden behoren te doen bij provisie en pro interim ten laste van diegeene die het zij bij sententie of andersints zoude werden verstaan die kinderen te moeten alimenteren, zonder prejudicie van ymands regt of systenie ter contrarie.

En off bij voortgaande onwilligheyt hetzij van armmeesteren of van diakenen om de alimenntatie te presteeren of uytreyking van de penningen, waarvoor de besteeding zoude wezen gedaan, te doen, schout en burgemeesteren niet zouden wezen verpligt en denvolgende bij de Edele Grootmogende Achtbare Heeren Burgemeesteren van de twee steden behoorden te werden geautoriseert, om de onwilllige tot het nakomen van die besteeding en het presteeren van de alimentatie te convenieeren, hetzij bij request of dagvaarding voor heeren scheepenen van Haastregt, oftewel voor den Hove van Holland bij appointement nidi ausam of andersints, ende kosten die daarop mogten vallen desnoods te mogen brengen inde ambagtsreekening.

En zo zien we dat zelfs een simpele kwestie als, wie betaalt de rekening voor de opvang van de noodlijdende weeskinderen, heeft geleid tot een hooglopende ruzie tussen de bestuurders van de stad en de kerkenraad van Haastrecht. We mogen hopen dat de kwestie uiteindelijk nooit tot het Hof van Holland (zeg maar de Hoge Raad van die tijd) is gekomen, en dat de betrokkenen misschien onder lichte dwang uiteindelijk tot inzicht zijn gekomen dat men hun eigen ego even opzij moest zetten. Tenslotte mogen de weeskinderen van Matthijs en Anna nooit de dupe zijn geworden van de misschien want onhandig geformuleerde en overgebrachte voorstellen voor de toch eerlijke en pragmatische oplossing die was gedaan. 

Misschien is deze kwestie wel de grondslag geweest dat het weeskind Hendrik bij de eerste mogelijkheid op zijn 21ste is weggetrokken uit Haastrecht en zijn geluk ging beproefen in Vlaardingen.

vrijdag 31 augustus 2018

Historische Emancipatie

Bij het woord emancipatie denken we in historische termen direct aan de nog recente laatste decenia van de 20ste eeuw waarin vrouwen voor hun rechten opkomen en eisen dat zij gelijk als mannen worden behandeld. Emancipatie is een term die we daarmee associeren met onze moderne tijd. Vaak ontdekken we echter dat zaken die we als modern en van onze tijd beschouwen toch al veel eerder in de geschiedenis zijn te vinden. Zo ook in een akte van bijna 400 jaar oud over mijn voorouder Aert Joppen en zijn dochter Maeyken.

Aert Joppen, een boer uit Prinsenland, is zijn tijd ver vooruit als hij in 1634 verschijnt voor de schepenen van Breda met een voor die tijd wel heel bijzonder verzoek. De hiervoor opgemaakte akte vertelt hoe Aert zijne wettige dochter geëmancipeert ende uit sijnen broode ende familie gestelt heeft.
Een bijzonder ongebruikelijke daad voor een tijd waarin vrouwen niet rechtsbekwaam werden geacht. Een vrouw moest zich altijd door een man laten vertegenwoordigen, meestal haar echtgenoot of vader als ze nog ongehuwd was, soms een oom of broer als ze weduwe of wees was.  Maar met deze stap gaf haar vader haar het recht voor zichzelf te mogen beslissen. De akte meldt: "Midts desen alsoo dat de selve Maeyken voordaen haar selfs sal wesen ende haer geneyren om met Godt ende eeren tot haere profijt en de schade (die Godt verhoeden willen) door de werelt te geraecken."

Natuurlijk had ze nog wel een mogelijkheid nodig om in haar onderhoud te voorzien. Ook daar had vader aan gedacht. Hij stelde zijn brouwerij die hij enige jaren terug had gekocht, hiervoor beschikbaar. Hij vraagt de schepenen van Breda toestemming voor zijn dochter om het ambacht van de brouwers voor incoom te mogen uitoefenen. Uiteraard zal ze dan ook alle noodzakelijke plichten onderhouden.  En zo verbinden de schepenen hun zegel aan de akte op 18 november 1634.

Helaas zijn er geen andere akten over deze Mayken Aertsen opgedoken, ik had graag gelezen hoe het haar als brouwer is vergaan.

Schepenen in Breda, doen condt eenen iegelijcken dat op den dach der daete onderges[chreven], voor ons gecompareert is in proprien persoone Aert Joppen, bouman ende inwoonder der heerlijckheyt van Princenlandt, verclaerde ende bekende Maeyken sijne wittige dochter geëmancipeert ende uuyt sijnen broode ende familie gestelt te hebben, gelijck hij de selve Maeyken emancipeert ende uuyt sijne brode is doende oft stellende, midts desen alsoo dat de selve Maeyken voordaen haer selfs sal wesen ende haer geneyren om met Godt ende eeren tot haere profijt ende schade  (die Godt verhoeden wille) door de werelt te geraecken, tevreden sijnde dat de voors[egde] Maeyken sijne dochter haer voordaen sal hebben ende geneiren ende te behelpen alhier binnen Breda . In des voors[egde] comp[ara]nts huysinge, brouwerije ende erffenisse met heure toebehoorte genaempt de Bijl, gestaen ende gelegen alhier tot Breda op de Ginnekenseijndtsche oude brugge den voors[egde] Aerden comparant toebehoorende. Allen te welck mijne Edele heeren des Borgem[eeste]rs ende schepenen deser stadt om de neiringe alhier te vermeerderen geaccepteert hebben ende accepteren midts desen op conditie ende met voorwaerde dat de voors[egde] Maeyken 't recht den ambachte van de brouwers voor incoom gelt competerende ende oock deporterije sal voldoen ende alle gebuerlijcke rechten onderhouden. Alles sonder argelist ende des t' oirconde. Soo hebben wij schepenen voorgen[oem]t onse segelen op 't spatium van dese letteren gedruckt op ten achtiensten dach van novemberi in 't jaer ons heeren duysent-sesshondertendevyerendertich hier aff extract.
[bron Stadsarchief Breda; Vestbrieven 1634-1635, folio 80r]

vrijdag 18 mei 2018

Jan Hubregtse en de opstand der Belgen

Uniform van de fuselier
Als Dina Hubregtse in januari 1809 haar man Janus Keller verliest, bevindt ze zich in een hopeloze toestand. Ze is hoog zwanger (acht maanden) en zonder inkomen. De volkstelling van 1811 maakt melding van de jonge Jan Kelder leeftijd anderhalf en zijn moeder Dina Hubregtse (dagloner). Ze wonen met drie andere gezinnen, totaal twaalf mensen op adres A22 in Goes. Een alleenstaande moeder in het begin van de 19e eeuw heeft weinig opties. Dina belandt in het manhuis en is aangewezen op de armenzorg van Goes. Jan Kelder wordt vanaf nu Jan Hubregtse genoemd en groeit verder op in het manhuis.
In 1826 ontmoet hij als 17-jarige de dan 12-jarige Catharina Thorens, die met haar moeder, twee zussen en haar  broer ook in het manhuis wordt opgevangen.  Catharina was natuurlijk nog te jong voor een echte relatie. Toch is het heel goed mogelijk dat zich toen al een prille liefde ontwikkelde. Jan moest wel zijn dienstplicht nog vervullen. Op 1 mei 1828, als hij negentien jaar jaar is, wordt hij opgeroepen voor een dienstplicht van vijf jaar en ingedeeld bij de 2e afdeling infanterie als fuselier met stamboek nummer 15949. Als eerste wordt hij gestationeerd in Middelburg.

Zijn diensttijd begint rustig, maar op 25 augustus 1830 tijdens de opvoering van de opera "De Stomme Portici" ontvlamt de al maanden gespannen situatie in Brussel en breekt de Belgische Opstand uit. Het duurt niet lang of de 2e afdeling infanterie, waar Jan deel van uitmaakt, krijgt opdracht om zich onder het commando van prins Frederik en prins Willem naar Antwerpen te begeven. Het moraal is hoog en als de kroonprins de troepen passeert juichen ze "Leve de Prins, Leve Oranje".
Vanuit Antwerpen loopt Jan met zijn eenheid door naar Vilvoorde vlakbij Brussel. De Prins doet verwoede pogingen om de situatie in Brussel te kalmeren. Met een troepenmacht naast de deur zijn zijn pogingen gedoemd te mislukken. Als hij vervolgens ook nog Brussel wil binnentrekken, richt de woede van de bevolking zich tegen de soldaten. Veel regimenten vallen uiteen als zuidelijke soldaten de kant van de rebellen kiezen. De eenheid van Jan bestaat voornamelijk uit Zeeuwse dienstplichtigen en blijft intakt. Jan komt er zonder enige verwondingen vanaf, ondanks diverse schermutselingen met de rebellen. De noordelijke troepen weten verder ongeschonden Antwerpen te bereiken waar ze zich in de Citadel kunnen verschansen.
Acties van het leger in Brussel 1830
De plaatselijke generaal Chassé, commandant van de Citadel, sluit een wapenstilstand met de rebellen. Enkele rebellentroepen zijn hiervan niet op de hoogte, trekken Antwerpen in en beschieten de Nederlandse troepen.  Chassé slaat snel en hard terug en geeft opdracht vanuit zijn citadel Antwerpen te beschieten. De kanonnen blijven zeven en een half uur bulderen, ook vanaf de marineschepen in de haven. Er vallen honderden slachtoffers en een belangrijk deel van het historische centrum van Antwerpen wordt vernietigd. Uiteindelijke wordt een nieuw staakt-het-vuren afgesproken, waarbij Chassé weigert de citadel te ontruimen. Ook in Maastricht en Luxemburg behouden de troepen van Nederland de plaatselijke citadellen en forten, verder worden alle noordelijke troepen uit België verdreven. De breuk tussen noord en zuid is nu definitief en de vorming van een Belgische staat is nu onafwendbaar. Er wordt door de grote mogendheden van Europa onderhandelt in London over de boedelscheiding. De Belgische vertegenwoordigers zijn aanwezig, maar hebben weinig zeggenschap. Ook Nederland staat aan de zijlijn en heeft weinig inbreng in de onderhandelingen.

Ligging van het Vlaams Hoofd (links)
Nu de rust is weergekeerd worden Jan en de 2e afdeling infanterie gestationeerd in het fort "Het Vlaamsch Hoofd" gelegen aan de overkant van de Schelde. Vanaf deze locatie is Jan getuige van een dramatische gebeurtenis in de haven van Antwerpen. Terwijl in Londen nog steeds moeizaam wordt onderhandeld, raakt één van de Nederlandse schepen onder commando van van Speijk op zijn tocht over de Schelde in de haven uit koers en komt bij de kade van Antwerpen. Een woedende menigte entert het schip, dat enkele maanden daarvoor deelnam aan de beschietingen van Antwerpen. Van Speijk besluit tot een drastische daad en blaast zijn schip op in de haven van Antwerpen met de gevleugelde woorden: "Dan liever de lucht in". Bijna de gehele bemanning en tientallen Antwerpenaren komen om. Jan heeft vanuit het fort aan de overkant een goed zicht gehad op het drama dat volgde op deze beslissing van Van Speijk. Een beslissing, die de Nederlandse zaak in de lopende onderhandelingen zeker niet heeft geholpen.


Ondertussen discussiëren de Belgen langdurig over hoe ze verder willen. Ze besluiten uiteindelijk een monarchie als staatsvorm aan te nemen en na lang zoeken vinden ze de Duits-Engelse Leopold bereid om de kroon te aanvaarden onder de voorwaarde dat de grens met Nederland wordt vastgesteld. Een verdrag opgesteld door de grote mogendheden van Europa wordt snel door België geaccepteerd maar door Koning Willem I verworpen. Koning Willem waarschuwt nog dat hij de benoeming van Leopold tot Koning zal zien als een vijandelijke daad, maar ondanks dit dreigement wordt Leopold I op 21 juli 1831 beëedigd. Onze koning voegt de daad bij het woord en besluit tot een invasie van België, niet om de revolutie te beëindigen maar om betere voorwaarden voor Nederland te bewerkstelligen. Het Belgische leger is geen partij voor de Nederlanders die zich al maanden hadden voorbereid op dit scenario. In tien dagen weet Nederland het Belgische leger volledig uit te schakelen. De Fransen schieten op verzoek de Belgische Koning te hulp. Nederland weet nog net een intocht in het verlaten Leuven te verwezenlijken, waarbij symbolisch de geplante vrijheidsboom wordt omgezaagd, waarna zij snel terugtrekken richting de grens om een conflict met het Franse leger te vermijden. Alleen de legers in de citadellen van Antwerpen (waaronder de 2de afdeling infanterie waar Jan bijhoort), Maastricht en Luxemburg blijven waar ze zijn.  Opnieuw beginnen onderhandelingen en Nederland krijgt zowaar een betere deal toegewezen. Weer wijst Willem I de voorwaarden af en er ontstaat een kleine impasse.

De val van de Citadel van Antwerpen 1832
Na een aantal maanden zijn de Fransen het beu en besluiten opnieuw tot een interventie. Generaal Chassé wordt door de Fransen gesommeerd om de citadel van Antwerpen te verlaten en onder Franse begeleiding naar Nederland terug te keren. Chassé weigert en de fransen nemen de citadel wekenlang onder vuur.  Weer heeft Jan geluk. Zijn eenheid bevindt zich in het fort aan de overkant van de Schelde en dit fort ligt niet onder vuur. Op 23 december 1832 geeft Chassé zich eindelijk over, maar weigert te beloven dat hij en zijn manschappen geen gewapende strijd meer zullen leveren tegen België. Hierop nemen de Fransen de gehele legermacht bij Antwerpen krijgsgevangen. De 2e afdeling infanterie waar Jan toe behoort krijgt opdracht om onder Franse begeleiding als krijgsgevangenen naar Duinkerken te marcheren. De rest van de legermacht volgt de volgende dag. Chassé doet verslag aan de Koning en in de Staatscourant van 8 januari 1833 wordt een lijst van alle slachtoffers opgenomen. De 2e afdeling infanterie is ongeschonden uit de strijd gekomen omdat zij niet in de zwaar beschoten citadel gelegerd waren.

Jan en de rest van het leger krijgen tijdens de gevangeschap in Duinkerken een goede behandeling, maar pas na zes maanden op 6 juni 1833 worden de soldaten vrijgelaten en mogen terugkeren naar Nederland. De Middelburgsche courant maakt melding van het arriveren van de troepen op 11 juni 1833. De manschappen zien er gezond en krijgshaftig uit. Jan wordt uit zijn dienst bij de 2e afdeling infanterie ontslagen vanwege het aflopen van zijn dienstplicht. Hij tekent bij en wordt per 1 juli 1833 ingedeeld bij de 9e afdeling infanterie als nummer 22669 en gestationeerd bij Gorinchem. Voor zijn deelname aan het Mobiele Leger krijgt Jan het Metalen Kruis toegekend. Omdat de 2de afdeling infanterie, al waren zij niet beschoten deel was van de legermacht die beschoten werd bij de Citadel van Antwerpen krijgt hij ook een speciale Citadel medaille.
In 1834 wordt Jan overgeplaatst naar Bergen op Zoom.  Zo is mijn bedovergrootvader Jan Hubregtse getuige en deelgenoot geweest van een stukje geschiedenis: De opstand van de Belgen.

De rest van zijn diensttijd verloopt verder zonder spannende gebeurtenissen. Misschien toch niet helemaal, want hoe ging het verder met zijn jeugdliefde Catharina Thorens? In september 1835 blijkt zij zwanger en Jan krijgt toestemming van de commandant van de 9e afdeling infanterie om te trouwen. Het huwelijk vindt plaatst op 17 september 1835 in Goes. Een huwelijk dat uiteindelijk meer dan 50 jaar duurt. Jan moet nog wel even in dienst blijven,  hij krijgt in het voorjaar van 1837 uiteindelijk groot verlof en wordt per 15 oktober officieel gepasporteerd van militaire dienst. Voor Jan breekt echter een nieuwe zware tijd aan, maar dat is een ander verhaal.