maandag 19 oktober 2020

Noodlijdende weeskinderen slachtoffer van bureacratische egotrippers

Het is een kop die zomaar in een moderne krant zou kunnen staan. Verschillende instanties die zouden moeten zorgen voor het welzijn van noodlijdende weeskinderen bakkeleien over verkeerde procedures en weerbarstige ego's van bestuurders die weigeren hun verantwoordelijkheid te nemen. 

Maar dit is geen verhaal van onze moderne tijd. Het verhaal speelt zich af in 1748 in het stadje Haastrecht. In juni van dat jaar doet zich een klein familiedrama voor. Anna Elisabeth Hombart moeder van meerder minderjarige kinderen komt te overlijden en nog geen tien dagen later moeten de onmondige kinderen ook hun vader begraven. Hun oom Hendrik van Leeuwen vangt de kinderen van zijn broer zo goed als hij kan op maar moet helaas constateren dat hij hun geen blijvende opvang kan bieden. Ten einde raad wendt hij zich tot de schout en burgermeesteren van Haasstregt alwaar zijn verzoek wordt behandeld.

Even een klein uitstapje hoe de armen- en wezenzorg in deze tijd was geregeld. Als een van de ouders kwam te overlijden werden kinderen direct als wezen gezien. Elke stad en regio beschikte over een door het bestuur aangestelde wezenkamer geleid door de weesmeester. Als eerste werd er een inventaris van goeden opgesteld om te bepalen wat het erfdeel van de kinderen was en wat het erfdeel van de overlevende ouder was. Uit het midden van beide families werdt onder toezicht van de weesmeester een voogd benoemd, beide voogden kwamen een verdeling overeen en men regelde de zorg voor de kinderen. De voogden beheerde de goederen van de wezen en de verzorger kreeg een alimentatie ten behoeve van het onderhoud van de kinderen. Als er niet voldoende goederen beschikbaar waren om in het onderhoud van de kinderen te kunnen voorzien kwam de armenzorg in beeld. De armenzorg viel vaak onder de verantwoordelijkheid van de kerk, maar sommige vooruitstrevende steden hadden ook een algemene armenzorg ingesteld. De armenzorg van de kerk verzorgde in principe alleen de zorg voor hen die lid waren van de kerk en natuurlijk hun kinderen. Voor mensen die daarbuiten vielen was dan de algemene armenzorg beschikbaar. Men kon tenslotte vanuit de christelijke gedachte niemand zomaar laten creperen, iedereen die niet voor zichzelf kon zorgen kreeg in iedergeval genoeg ondersteuning zodat hij altijd was voorzien van onderdak en eten.

Haastrecht was ook zo'n vooruitstrevende gemeente waar zowel een armenzorg vanuit de diaconie van de kerkenraad bestond alsook  een armenmeester voor de gevallen waar de kerkenraad geen uitkomst boodt. En welnu daar ging het in dit verhaal mis. Anna Elisabeth Hombart was een gelovig lidmaat van de plaatselijke gereformeerde kerk, maar haar man Matthijs van Leeuwen had nooit de moeite genomen zich als lid van de kerk te registreren. Hij was daarmee niet ongelovig en zeker niet van een ander geloof dat het gereformeerde. Hij had immers ook al zijn kinderen, zoals  het betaamt, in de kerk laten dopen. Dus toen Hendrik van Leeuwen zich wende tot de schout en burgemeesters van Haastrecht stonden die toch even voor een dilemma. Moest de zorg voor deze kinderen nu door de armenmeester worden verzorgd of was hier een taak van de diaconie van de kerkenraad. Over een zaak was men het wel snel eens, de ouderloze en noodlijdende kinderen moesten sowieso verzorgd worden, daarover kon absoluut geen twijvel bestaan. De meest pragmatische oplossing was zo simpel als voor de hand liggend. Laat beide zich voor de helft commiteren, dat leek toch zo'n kinderlijk eenvoudige oplossing. En aldus besloten de schout en zijn burgemeesters. Maar ja over de kerkenraad hadden zij geen bevoegdheid. Dit was een volledig onafhankelijk bestuursorgaan die onder leiding van hun bezielde predicant natuurlijk snel tot hetzelfde inzicht zou komen. Het was toch immers een zeer billijke oplossing voor deze kwestie.

Maar een persoonlijk onderonsje tussen de burgemeester Bisdom en de predicant gaf niet direct een resultaat. Dus de schout en burgemeesters voelden zich genoodzaakt om een formeel verzoek in te dienen bij de kerkenraad om in ene conferentie te houden op ene dag van de kerkenraads keuze, de kwestie te bespreken en tot een besluit te komen. Aldus werd de issue op 26 juli per brief aan de kerkenraad ter sprake gebracht om hun gelegenheid te geven daar onderling nog over te delibreren. Maar, zoals later bleek uit de acte van het verslag van de kerkenraad, in plaats dat de kerkenraad de zaak inhoudelijk ging bespreken, bleek men enkel en alleen over eenige onnutte en niets ter zake doende omstandigheeden te hebben gesproken. Men besprak daar alleen eerst hoe men die nodiging van burgermeesteren zoude aanzien, het zij als een insinuatie ofwel als een vriendelijk verzoek. En verder, of men die, als een vriendelijk verzoek geconsidereert zijnde, zoude inwilligen ofte niet en zoo ja welken dagh men datertoe zoude bepalen. En als laatste op wat plaats die conferentie zoude moeten gehouden werden.

En zo was het dat de koster weer naar de burgemeesters had gestuurd met het volgend bericht:

Ingevolge de resolutie des kerkenraads van Haastregt van den 28en juli 1748, is de koster gelast zigh te vervoegen ten huyse der heeren burgemeesteren van Haastregt en aldaar mondelijk te berigten, dat de kerkenraad de insinuatie der heeren burgermeesteren van den 26en juli 1748 in overweeginge genoomen hebbende, beslooten heeft die insinuatie aan te merken als een vriendelijk verzoek en als zodanig in te willigen, en vervolgens tot den tijd der conferentie vast te stellen den maandagavond of donderdagavond naar verkiezinge van de heeren burgermeesteren, en tot het houden van die conferentie haar edelen in onze kerkenkamer te noodigen. En zal de koster des gevorder werdende hiervan copie geven komende deezen (voorzoverre het uytgetrokkene belangt) met de kerkelijke acte overeen.

getekent Cornelis Amilius, predicant

Dit is toch wel onbeschamend, hoe durven zij van de kerkenraad ons Edele Heeren Schout en Burgemeesteren te sommeren ons naar de kerkenkamer te begeven. Oh wat welwillend dat zij ons nog de uiteindelijke keuze van de dag toelaten. Maar zo ene conferentie kan toch enkel en alleen nog plaatsvinden  ter plaatse waar schout en burgemeesters gewoon zijn te vergaderen, dat is toch alleen maar behoorlijk en conform alle vorige exempelen. En zo was ook de boodschap die de bode weer aan de kerkenraad mocht brengen. Dat de schout en burgemeesteren die van den kerkenraad voorn. zullen afwagten ter plaatse, alwaar schout en burgermeesteren zig bevinden, en dienvolgende op den raadhuyse, op voorgemelden nu eerstkomende donderdaghavond de klokke vijf uuren, zullende wezen den 8e augusti 1748.

En zo kwamen de predicant, ouderling en diacenen ter plaatse op het raadhuis, alwaar zij met alle egar en respect werden ontvangen. Maar nog nauwelijks had de schout hun het voorstel gedaan voor de besteedinge van de kinderen van Matthijs van Leeuwen en Anna Elisabeth Hombart, of de predicant verzocht copie van die propositie met bijvoeging dat hij zig verder nergens over zoude inlaten. En zonder verder op enige redelijke overtuiging in te gaan is de predicant in heevigheyt vertrokken. En hoewel de ouderlingen en diacenen op instantien van de schout en burgemeesteren nog waren gebleven, konden ook zij niet worden bewogen om de besteedingh voor de helft van de kinderen op hun te neemen.

Zo kwam het dat met dit verhaal beschreven de schout en burgemeesteren van Haastrecht tot het besluit kwamen om in augustus 1748 zich te wenden tot de Edele Grootmogende Achtbaren van het bestuur van Gouda en Schoonhoven voor hun advis en goetdunken over deze zaak en kwestie zich uit te spreken. 

En in speci, voor eerst, dat de kinderen van Matthijs van Leeuwen en Anna Elisabeth Hombart behoren te worden gealimenteert en besteet, hetzij door den buyten armen of door de diaconye of door die beyde yder voor de helft.

Ten tweede, ingevalle van onwilligheyt van een van die twee besondere collegien van armbezorgers, hoe schout en burgermeesteren zigh daarin zullen gedragen, en namelijk off het advis van haar Edele Grootmogende Achtbare niet zoude zijn dat schout en burgermeesteren de armmeesteren van de buyten armen en de diakenen van de gereformeerden armen te samen voor hun ontboden en dezelve afvroegen of zijlieden bereyt waren de besteeding van dezelve kinderen te doen yder voor de helft.

Ten derde, off bij onwilligheyt van een van de bezondere collegien of armbezorgers, schout en burgermeesteen de besteeeding van dezelve kinderen niet ex officio zouden behoren te doen bij provisie en pro interim ten laste van diegeene die het zij bij sententie of andersints zoude werden verstaan die kinderen te moeten alimenteren, zonder prejudicie van ymands regt of systenie ter contrarie.

En off bij voortgaande onwilligheyt hetzij van armmeesteren of van diakenen om de alimenntatie te presteeren of uytreyking van de penningen, waarvoor de besteeding zoude wezen gedaan, te doen, schout en burgemeesteren niet zouden wezen verpligt en denvolgende bij de Edele Grootmogende Achtbare Heeren Burgemeesteren van de twee steden behoorden te werden geautoriseert, om de onwilllige tot het nakomen van die besteeding en het presteeren van de alimentatie te convenieeren, hetzij bij request of dagvaarding voor heeren scheepenen van Haastregt, oftewel voor den Hove van Holland bij appointement nidi ausam of andersints, ende kosten die daarop mogten vallen desnoods te mogen brengen inde ambagtsreekening.

En zo zien we dat zelfs een simpele kwestie als, wie betaalt de rekening voor de opvang van de noodlijdende weeskinderen, heeft geleid tot een hooglopende ruzie tussen de bestuurders van de stad en de kerkenraad van Haastrecht. We mogen hopen dat de kwestie uiteindelijk nooit tot het Hof van Holland (zeg maar de Hoge Raad van die tijd) is gekomen, en dat de betrokkenen misschien onder lichte dwang uiteindelijk tot inzicht zijn gekomen dat men hun eigen ego even opzij moest zetten. Tenslotte mogen de weeskinderen van Matthijs en Anna nooit de dupe zijn geworden van de misschien want onhandig geformuleerde en overgebrachte voorstellen voor de toch eerlijke en pragmatische oplossing die was gedaan. 

Misschien is deze kwestie wel de grondslag geweest dat het weeskind Hendrik bij de eerste mogelijkheid op zijn 21ste is weggetrokken uit Haastrecht en zijn geluk ging beproefen in Vlaardingen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten